Nederland is goed in complexe vraagstukken

Is dat terecht? En wat is er nodig om dat zo te houden? Egbert-Jan Sol, directeur High-Tech Systems and Materials bij TNO, deelt zijn visie hierop.

Het klonk zo mooi, en de kranten meldden het met een zekere trots: vorig jaar bereikte Nederland de top vijf van de meest concurrerende economieën van de wereld, volgens de ranglijst van het World Economic Forum. Slechts Zwitserland, Singapore, Finland en Zweden gingen ons land voor. Maar lang duurde het niet. Dit jaar vielen we er alweer buiten; in 2013-2014 bezet Nederland de achtste plaats.

Geen starre hiërarchie
Egbert Jan Sol verbaast het niets. “Ten eerste zijn dit soort lijstjes dagkoersen. Bovendien vind ik een notering bij de top tien voor een land met 17 miljoen inwoners eerlijk gezegd een behoorlijke prestatie.” Op de vraag hoe we zo ‘behoorlijk presteren’ met onze kenniseconomie, heeft Sol wel een antwoord. “Nederland heeft als kleine natie iets bijzonders: wij zijn goed in multidisciplinair samenwerken. We kennen niet de starre hiërarchie van bijvoorbeeld de Duitse machinebouw. Hier wordt geluisterd naar ieders inbreng. En in een sector als de high tech is er zeker veel multidisciplinariteit.”

“Nederland heeft als kleine natie iets bijzonders: wij zijn goed in multidisciplinair samenwerken”

Onaantrekkelijk
Toch zijn er twee dingen waar Sol zich zorgen over maakt, die beide de opleiding van technici betreffen. “Ooit ging materiaalkennis bij wijze van spreken over het smelten van staal in hoogovens. Je had te maken met materialen als hout, textiel en rubber. Nu gaat het over het omvormen van polymeren, over het begrijpen en veranderen van structuren op micro- en nanoniveau. Daar is heel andere kennis voor nodig. Aanpassingen in het onderwijs zijn echter lastig als tegelijkertijd de technologische ontwikkelingen zo ontzettend snel gaan.”

Een tweede zorg is het beperkte aantal mensen dat Nederland kan opleiden en laten promoveren. Sol: “Daarvoor is te weinig geld beschikbaar. Dat moet niet te lang duren, want India, China, Japan en Korea leiden miljoenen studenten per jaar op. In Nederland doet 16 procent van de studenten een technische studie, in zulke Aziatische landen is dat 30 procent. Wij stimuleren het niet, we maken het eerder extra onaantrekkelijk. Technische opleidingen kennen een masterfase van twee jaar in plaats van één, en juist voor die fase wil men de studiefi nanciering afscha en.”

Hoe complexer, hoe beter
Om de concurrentie voor te kunnen blijven moeten er bovendien keuzes gemaakt worden, vindt Sol. “Ons poldermodel is geneigd iedereen een deel van het geld te geven, maar met 0,2 procent van de wereldbevolking kom je dan nergens. Nederland is goed in zeer complexe vraagstukken. Bovendien zijn we een exportland, we moeten inzetten op producten die we over de hele wereld kunnen verkopen. Ik denk bijvoorbeeld aan diepzee-mining. Zeldzame aardmetalen zijn vanwege hun diepte lastig te winnen. Dit is een complex probleem, je moet rekening houden met betrouwbaarheid van het apparaat zo diep onder water, je moet kabels maken die niet zullen breken, enzovoorts. Met onze kennis van de maritieme sector kan Nederland dat soort dingen heel goed doen.”

Ander voorbeeld: het 3D-printen van voedsel. “Het is bijvoorbeeld mogelijk plantaardige ingrediënten als vleesvervangers te gebruiken, waarin bolletjes zijn verwerkt die er qua smaak op lijken, maar toch een laag zout- of vetgehalte hebben. Daarmee kunnen we veel voedselproducten dus gezonder maken en bijvoorbeeld de zorgkosten omlaag brengen. Sprinkhanen bevatten veel eiwit, maar in Nederland zullen we die niet zo gauw opeten. Als je het eiwit anders weet te presenteren biedt dat kansen, hier en elders op de wereld. De complexiteit zit hem in het afstemmen van de, voor ieder individu, gezonde eetgewoonten.”

Versnippering 
Zorgen voor voldoende plaatsen aan gemoderniseerde opleidingen, keuzes maken, het zijn stappen in de juiste richting. Maar er kan nog meer. Ook de onderzoeksinvesteringen van bedrijven moeten naar een concurrerend niveau. Dat verschillende fases van de productie steeds vaker in handen van verschillende bedrijven en toeleveranciers liggen, maakt dit echter niet makkelijk. “‘Van zand tot klant’, dat geldt niet meer. De grote bedrijven doen niet meer alles, maar daarmee dreigen ook de grote investeringen verloren te gaan. Met die versnippering is het dus noodzaak de krachten te verenigen.”

Shared innovation, het delen van kennis, wordt daarmee doorslaggevend. “Het maakt niet uit wie de kennisrechten feitelijk beheert, zolang iedereen binnen die gedifferentieerde waardeketen maar gebruiksrecht heeft.” Belangrijkste voorwaarde is in dat geval vertrouwen. “Dichtbijheid helpt. Met een bedrijf dat bij jou in de buurt zit, krijg je nog vaker te maken, dus je wilt niet in een onwerkbare situatie komen. Zo maak je concurrenten niet wijzer dan ze zijn en kun je toch optimaal profiteren.”